3.4.1 Problematisch gebruik algemene bevolking
Snel naar:
Definitie problematisch gebruik van cannabis
De term problematisch middelengebruik kent geen uniforme en overeengekomen definitie (zie bijlage D en bijlage B12). Bij de verschillende definities die in onderzoek en praktijk worden gehanteerd staat centraal dat er een gebruikspatroon is dat leidt tot lichamelijke, psychische of sociale problemen. In de klinische praktijk of onderzoek wordt een ‘stoornis in het gebruik van middelen’ vastgesteld volgens de criteria van het internationaal psychiatrisch classificatiesysteem de DSM-5. In de DSM-IV werd er nog onderscheid gemaakt in misbruik en afhankelijkheid, waarbij met name sociale problemen kenmerkend waren voor misbruik. Bij afhankelijkheid (of ‘verslaving’) stonden controleverlies en hunkering om te blijven gebruiken centraal.
Er is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis (hierna: cannabisstoornis) als iemand een patroon van problematisch cannabisgebruik heeft. Dit blijkt dan uit het voldoen aan twee of meer kenmerken uit een lijst van 11 (zie bijlage B13), die binnen een periode van een jaar optreden.
Naast de DSM worden er in algemene bevolkingsonderzoeken screeningsinstrumenten gebruikt om problematisch cannabisgebruik te meten. Een veelgebruikt instrument hiervoor is de CAST (zie bijlage A2), deze is sinds 2016 opgenomen in de LSM-A. In aanvulling op deze informatie worden er in verschillende studies gegevens verzameld die eveneens zicht kunnen geven op (veranderingen in) problematisch gebruik. Dit betreft bijvoorbeeld het aantal aantal uitgaanders dat zelf vindt dat ze te veel of vaak cannabis gebruiken. Ook deze gegevens zijn indicatief voor problematisch cannabisgebruik.
Vóórkomen van cannabisstoornissen
De meest recente gegevens over het vóórkomen van een cannabisstoornis onder de volwassen Nederlandse bevolking zijn afkomstig uit het NEMESIS-3-onderzoek uit 2019-2022 [3]. Hiervoor zijn de diagnostische criteria van de DSM-5 gehanteerd, zie bijlage B15.
- Volgens het NEMESIS-3-onderzoek uit 2019-2022 heeft naar schatting 3,9% van de volwassenen van 18-75 jaar ooit in het leven een cannabisstoornis gehad [3]. Van de mensen die ooit in het leven een cannabisstoornis hadden, had 40% een milde, 30% een matige en 30% een ernstige cannabisstoornis.
- Een cannabisstoornis ooit in het leven komt vaker voor onder mannen dan onder vrouwen. Van de mannen had 5,9% ooit in het leven een cannabisstoornis en van de vrouwen 1,9%.
- Van de volwassenen had naar schatting 1,3% een cannabisstoornis in de afgelopen 12 maanden. Dat komt neer op 159.600 volwassenen.
- Een cannabisstoornis in de afgelopen 12 maanden vaker komt voor onder mannen (versus vrouwen), onder jongere leeftijdsgroepen (versus oudere leeftijdsgroepen), onder mensen die zonder partner wonen (versus met partner), onder mensen met een niet-Nederlandse herkomst (versus Nederlandse herkomst) en onder mensen in de stad (versus platteland), zie tabel hieronder.
- Daarnaast komt een cannabisstoornis in de afgelopen 12 maanden vaker voor onder vrouwen met laag opleidingsniveau dan onder vrouwen met een middelbaar of hoog opleidingsniveau. Bij mannen is er geen verschil in het voorkomen van een cannabisstoornis in de afgelopen 12 maanden naar opleidingsniveau.
Voor uitsplitsingen naar woonsituatie, werksituatie, urbanisatiegraad, herkomst en inkomensniveau zie de website van het NEMESIS.
Trends in het vóórkomen van een cannabisstoornis tussen 2007-2009 (NEMESIS-2) en 2019-2022 (NEMESIS-3) zijn onderzocht met gewogen data van de eerste metingen van beide studies. Om te zorgen dat de cijfers van beide studies vergelijkbaar zijn, worden DSM-IV aandoeningen in de afgelopen 12 maanden bij volwassenen van 18-64 jaar met elkaar vergeleken.
- Tussen 2007-2009 en 2019-2022 was er een toename in het vóórkomen van een cannabisstoornis, van 0,6% naar 1,4% [4]. Dit verschil is significant, ook na correctie voor geslacht, leeftijd, opleidingscategorie, woonsituatie, werksituatie, en stedelijkheid. Dat betekent dat de toename in het vóórkomen niet komt door veranderingen in deze demografische kenmerken in de bevolking in dezelfde periode.
Tabel 3.4.1 Jaarprevalentie en aantallen mensen met een cannabisstoornis. Peiljaar 2007-2009
Riskant gebruik van cannabis
Gegevens over het voorkomen van riskant cannabisgebruik in de volwassen Nederlandse bevolking zijn verzameld met behulp van de Cannabis Abuse Screening Test (CAST) screeningvragenlijst, die sinds 2016 is opgenomen in de tweejaarlijkse LSM-A (zie bijlage A2). Een positieve score (2 of hoger) op deze vragenlijst hangt samen met een verhoogd risico op problematisch cannabisgebruik, maar vormt geen klinische diagnose.
- In 2022 had 1,7% van de bevolking van 18 jaar en ouder een positieve CAST score. Dat komt (afgerond op tienduizendtallen) neer op naar schatting 240 duizend Nederlanders. Dit percentage is hoger dan in 2016 (1,4%), 2018 (1,2%) en 2020 (1,3%). In 2020 hadden naar schatting 180 duizend Nederlanders een positieve CAST score.
- Onder de laatste-jaar-gebruikers van cannabis had in 2022 24,4% een positieve CAST score. Voor mannen (28,4%) is dit hoger dan voor vrouwen (16,7%). Onder de laatste-jaar-gebruikers is het deel dat riskant gebruikt gestegen van ongeveer een vijfde in 2018 (19,1%) en 2020 (19,0%) naar ongeveer een kwart (24,4%) in 2022. Hiermee is het percentage weer op ongeveer hetzelfde niveau als in 2016 (22,1%).
- Onder de laagopgeleide laatste-jaar-gebruikers is in 2022 het percentage riskante gebruikers (40,2%) hoger dan onder middelbaar- (26,1%) en hoogopgeleiden (19,4%).
- Een positieve CAST-score hangt sterk samen met de frequentie van cannabisgebruik. Van de (bijna) dagelijks gebruikers heeft 67,7% een positieve CAST-score, onder de niet (bijna) dagelijks gebruikers is dit 15,9%.
Risico op cannabisstoornissen
Gebruikers kunnen afhankelijk worden van cannabis. Het risico op afhankelijkheid neemt toe bij langdurig frequent gebruik, een vroege startleeftijd en gaat vaak samen met afhankelijkheid van andere middelen.
- In een Nederlandse studie uit 2013 is het risico op afhankelijkheid onder frequente cannabisgebruikers (3 gebruiksdagen of meer per week) onderzocht [5]. Na drie jaar had 37% van de frequente cannabisgebruikers cannabisafhankelijkheid ontwikkeld (DSM-IV criteria). Voorspellers voor het ontwikkelen van cannabisafhankelijkheid waren: alleen wonen, het aantal negatieve levenservaringen in het afgelopen jaar en cannabis gebruiken om problemen te vergeten (coping motieven). Ook uit andere internationale studies blijkt dat gebruik vanwege coping motieven samenhangt met een verhoogd risico op problematisch cannabisgebruik [6].
- Op basis van een meta-analyse [7], een bundeling van in totaal 21 (internationale) studies, wordt geschat dat er bij 13% van de cannabisgebruikers sprake is van cannabismisbruik en bij 13% van cannabisafhankelijkheid (volgens DSM-III of DSM-IV criteria). Daarnaast wordt op basis van één studie geschat dat 27% van de cannabisgebruikers een stoornis in het gebruik van cannabis volgens de DSM-5 criteria ontwikkelt [7]. Het risico op een stoornis in het gebruik neemt toe bij een vroege startleeftijd en bij frequent gebruik (wekelijks of vaker).
- Hoewel niet iedereen met een stoornis in het gebruik van cannabis hiervoor hulp zoekt [8], geeft het aantal mensen dat hulp zoekt in de verslavingszorg wel een indicatie van de omvang van problematisch gebruik in Nederland, deze gegevens staan beschreven in §3.6.1.
- Cannabisafhankelijkheid gaat vaak samen met afhankelijkheid van andere middelen, gedragsstoornissen en psychische stoornissen zoals bijvoorbeeld depressie en ADHD, zie voor meer informatie § 3.7.
Stoppen en minderen van cannabis
Een deel van de cannabisgebruikers geeft aan te willen minderen of stoppen met gebruik.
- In het Grote Uitgaansonderzoek (HGU) 2020 is aan de laatste-jaar-gebruikers van cannabis gevraagd of zij vinden dat ze te veel of te vaak gebruiken en of zij zouden willen minderen of stoppen met het gebruik [9]. Ongeveer een vijfde (19,8%) van de laatste-jaar-gebruikers vond dat zij te veel of te vaak gebruikten. Daarnaast gaf 20,5% aan te willen minderen en 16,3% gaf aan te willen stoppen (er is enige overlap tussen het percentage deelnemers dat aangaf te willen minderen en het percentage dat aangaf te willen stoppen, omdat deelnemers beide mogelijkheden konden aangeven; de percentages kunnen dus niet bij elkaar worden opgeteld). Het percentage laatste-jaar-gebruikers dat aangeeft te willen minderen lag hoger onder frequente gebruikers (34,6%) dan niet-frequente gebruikers (8,9%). Frequent gebruik betekent dat de respondent het middel maandelijks of vaker gebruikt.
- In het Drug Use Persona’s onderzoek uit 2019 gaf 29% van de jongvolwassen laatste-jaar-cannabisgebruikers aan dit jaar te gaan minderen of stoppen met het gebruik [10]. Ruim twee vijfde van de laatste-jaar-gebruikers (44%) gaf aan al meerdere keren te hebben geprobeerd om bewust een tijdje geen cannabis te gebruiken. De belangrijkste redenen om niet meer te gebruiken waren: ‘ik heb geen reden (meer) om te gebruiken, ‘het past niet bij mij/mijn leven’, ‘ik heb een negatieve ervaring gehad met cannabis’ en ‘ik verwacht dat ik klachten krijg door het gebruik van cannabis’.
Aanvullende informatie
Bronnen
- 1.De Graaf R, Ten Have M, Van Dorsselaer S. De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking: NEMESIS-2: Opzet en eerste resultaten [Internet]. Trimbos instituut. Utrecht: Trimbos-instituut; 2010. Available from: papers3://publication/uuid/EEF69096-A7E7-4ADC-B1FE-5499F0F8C7E9
- 2.De Graaf R, Ten Have M, Tuithof M, Van Dorsselaer S. Incidentie van psychische aandoeningen: Opzet en eerste resultaten van de tweede meting van de studie NEMESIS-2. Utrecht: Trimbos-instituut; 2012.
- 3.ten Have, M., Tuithof, M., van Dorsselaer, S., Schouten, F., de Graaf, R. NEMESIS Kerncijfers psychische aandoeningen Tabellenbijlage https://cijfers.trimbos.nl/nemesis/kerncijfers-psychische-aandoeningen/tabellenbijlage-kerncijfers/.
- 4.ten Have, M., Tuithof, M., van Dorsselaer, S., Schouten, F., de Graaf, R. NEMESIS Kerncijfers psychische aandoeningen Tabellenbijlage https://cijfers.trimbos.nl/nemesis/nemesis-trends/tabellenbijlage-trends/.
- 5.Van der Pol P, Liebregts N, de Graaf R, Korf DJ, Van den Brink W, Van Laar MW. Three-year course of cannabis dependence and prediction of persistence. Vol. 21, European Addiction Research. 2015. p. 279–90.
- 6.Bresin K, Mekawi Y. Do marijuana use motives matter? Meta-analytic associations with marijuana use frequency and problems [Internet]. Vol. 99, Addictive Behaviors. Elsevier; 2019. Available from: https://doi.org/10.1016/j.addbeh.2019.106102
- 7.Leung J, Chan GCK, Hides L, Hall WD. What is the prevalence and risk of cannabis use disorders among people who use cannabis? a systematic review and meta-analysis [Internet]. Vol. 109, Addictive Behaviors. 2020. p. 106479. Available from: https://linkinghub.elsevier.com/retrieve/pii/S0306460320306092
- 8.Van der Pol P, Liebregts N, De Graaf R, Korf DJ, Van den Brink W, Van Laar M. Facilitators and barriers in treatment seeking for cannabis dependence. Vol. 133, Drug and Alcohol Dependence. 2013. p. 776–80.
- 9.Monshouwer K, Van Miltenburg CJA, Van Beek RJJ, Den Hollander W, Schouten F, Blankers M, et al. Het Grote Uitgaansonderzoek 2020: Uitgaanspatronen, middelengebruik, gezondheid en intentie tot stoppen of minderen onder uitgaande jongeren en jongvolwassenen. Utrecht: Trimbos-instituut; 2021.
- 10.De Jonge MC. Persona’s in middelengebruik: Eindrapportage. Utrecht: Trimbos-insituut; 2021.
Hoe te verwijzen
Nationale Drug Monitor, editie 2024. . . Geraadpleegd op: . Trimbos-instituut, Utrecht & WODC, Den Haag.